bookssland.com » Fiction » Naar het middelpunt der Aarde by Jules Verne (i am malala young readers edition TXT) 📗

Book online «Naar het middelpunt der Aarde by Jules Verne (i am malala young readers edition TXT) 📗». Author Jules Verne



1 ... 11 12 13 14 15 16 17 18 19 ... 36
Go to page:
wel talrijke uitstekende punten op, die de nederdaling gemakkelijk konden maken; maar ontbrak al de trap niet, de leuning wel. Een touw, aan de opening vastgemaakt, zou toereikende geweest zijn om ons te steunen; maar hoe moest het losgemaakt worden, als wij beneden waren gekomen?

Mijn oom gebruikte een zeer eenvoudig middel om dit bezwaar uit den weg te ruimen. Hij ontrolde een touw zoo dik als een duim en ter lengte van vier honderd voet; hij vierde er eerst de helft van, draaide het toen om een uitstekend brok lava en wierp de andere helft in den schoorsteen. Ieder onzer kon nu nederdalen, de beide helften van het touw, dat niet losraken kon, in de hand houdende; waren wij eerst maar twee honderd voet gedaald, dan zou niets gemakkelijker zijn dan het naar ons toe te halen door het eene einde los te laten en aan het andere te trekken. Vervolgens herhaalde men die bewerking slechts “usque ad infinitum”.

Nadat die toebereidselen afgeloopen waren, zeide mijn oom: “Nu zullen wij ons met de bagage bezighouden; wij zullen ze in drie pakken verdeelen en ieder onzer zal er een op zijn rug binden; ik spreek alleen van de breekbare voorwerpen.”

De stoutmoedige professor plaatste ons blijkbaar niet in deze laatste afdeeling.

“Hans,” hernam hij, “zal zich belasten met de werktuigen en een gedeelte der levensmiddelen; gij, Axel! met een ander derde deel der levensmiddelen en met de wapenen; ik, met het overschot der levensmiddelen en met de breekbare werktuigen.”

“Maar,” zeide ik, “wie zal zich belasten met het naar beneden brengen der kleederen en van die massa touwen en ladders?”

“Die zullen wel alleen beneden komen.”

“Hoe dan?” vroeg ik zeer verwonderd.

“Dat zult gij zien.”

Mijn oom wendde gaarne groote middelen aan en deed dat zonder aarzelen. Op zijn bevel maakte Hans één pak van de stevigste voorwerpen en wierp het, behoorlijk vastgebonden, heel eenvoudig in de diepte.

Ik hoorde het heldere geraas voortgebracht door de verplaatsing der luchtlagen. Over den afgrond gebogen volgde mijn oom met Bladzijde 92een tevreden gezicht de nederdaling zijner bagage en stond eerst op, toen hij ze uit het oog had verloren.

“Goed!” sprak hij. “Nu is het onze beurt.”

Ik vraag iederen onpartijdige, of het mogelijk was zulke woorden zonder siddering aan te hooren!

De professor nam het pak met de werktuigen op den rug, Hans dat met de gereedschappen en ik dat met de wapenen. De afdaling had in de volgende orde plaats: Hans, mijn oom en ik. Zij geschiedde in de diepste stilte, alleen afgebroken door den val der rotsblokken, die in de diepte rolden.

Ik liet mij om zoo te zeggen afglijden, met de eene hand het dubbele touw zenuwachtig omklemmende, en mij, met behulp van mijn stok, met de andere van den wand afstootende. Eéne gedachte slechts bezielde mij. Ik vreesde, dat het steunpunt ons mocht ontzinken. Dit touw scheen mij zwak genoeg toe om de zwaarte van drie menschen te dragen. Ik bediende er mij zoo min mogelijk van, allerlei bewegingen makende om in evenwicht te blijven op de trappen van lava, die mijn voet, als waren zij eene hand, trachtte te grijpen.

Toen eene dezer treden onder de voeten in beweging raakte, zeide Hans met eene rustige stem:

Gif akt!

“Geef acht!” herhaalde mijn oom.

Na een half uur kwamen wij op de oppervlakte van een rotsblok, dat diep in den wand van den schoorsteen drong.

Hans trok aan een der einden van het touw; het andere verhief zich in de lucht; na over de hoogste rots heengegaan te zijn viel het weder, brokken steen en lava losrukkende, eene soort van regen of liever van zeer gevaarlijken hagel.

Toen ik mij over den rand van ons klein vlak henen boog, bemerkte ik, dat de bodem van het gat nog onzichtbaar was.

De reis langs het touw begon op nieuw, en een half uur later waren wij weder twee honderd voet lager gekomen.

Ik weet niet, of de ijverigste geoloog het beproefd zou hebben om gedurende die afdaling den aard der gronden, die hem omringden, te onderzoeken. Ik althans bekommerde mij er niet om; of zij pliocenisch, miocenisch of eocenisch waren, of zij tot de krijtvorming, tot de juragroep, de triasgroep, de permsche groep, de kolengroep, de devonische of de silurische vorming behoorden, dan wel of zij oorspronkelijke lagen waren, dat alles hield mijne gedachten geenszins bezig. Maar de professor deed zonder twijfel zijne waarnemingen of maakte zijne opmerkingen, want bij eene onzer halten zeide hij:

“Hoe lager ik kom, hoe meer vertrouwen ik krijg; de schikking dezer vulkanische gronden bevestigt ten volle de theorie van Davy. Wij zijn in het midden van oorspronkelijke gronden, waarin de Bladzijde 93scheikundige werking heeft plaats gehad van de metalen, die bij de aanraking met lucht en water ontvlamden; ik verwerp geheel het stelsel eener inwendige warmte; doch wij zullen zien.”

Zoo kwam hij altijd tot hetzelfde besluit. Men begrijpt wel, dat ik geen lust had om te redekavelen. Mijn stilzwijgen werd voor toestemming gehouden en de afdaling begon weder.

Na verloop van drie uren zag ik nog niets van den bodem des schoorsteens. Toen ik het hoofd ophief, bemerkte ik, dat zijne opening duidelijk kleiner werd; zijne wanden raakten elkander bijna door hunne geringe helling. Het werd allengs donker.

Toch daalden wij nog altijd; het scheen mij toe, dat de van de wanden losgeraakte steenen met een doffer geluid wegzonken en spoediger den bodem van den afgrond bereikten.

Daar ik nauwkeurig acht gegeven had op onze bewegingen met het touw, kon ik eene juiste berekening maken van de bereikte diepte en den verloopen tijd.

Wij hadden nu veertien maal die beweging herhaald, die een half uur duurde. Dit bedroeg dus zeven uur, bovendien nog veertien kwart uur rust of drie en half uur. Wij waren te één uur vertrokken, dus moest het nu elf uur zijn.

Wat de diepte betreft, die wij bereikt hadden, veertien maal de lengte van het touw van twee honderd voet gaf twee duizend acht honderd voet.

Op dit oogenblik deed de stem van Hans zich hooren, die “halt!” riep.

Ik hield op, juist toen mijne voeten bijna het hoofd van mijn oom aanraakten.

“Wij zijn er!” zeide deze.

“Waar?” vraagde ik, terwijl ik mij naast hem liet afglijden.

“Op den bodem van den loodrechten schoorsteen.”

“Is er dan geen andere uitgang?”

“Jawel! ik zie zoo iets van een nauwen gang die schuinsrechts loopt. Morgen zullen wij het wel eens onderzoeken. Nu zullen wij eerst eten en dan gaan slapen.”

Het was nog niet geheel donker. Wij openden den zak met levensmiddelen, aten en legden ons, zoo goed als het ging, op een bed van steenen en lavabrokken neder. En toen ik op den rug liggende de oogen opende, bemerkte ik een schitterend punt aan het einde van de drie duizend voet lange buis, die in een reusachtigen verrekijker veranderd was.

Het was eene ster, die volstrekt niet flonkerde en die naar mijne berekening β van den kleinen Beer moest wezen.

Vervolgens viel ik in een gerusten slaap. Bladzijde 94

Hoofdstuk XVIII

Kalmte.—Begin der onderaardsche reis.—Schakeeringen der lava.

Des morgens te acht uur deed een lichtstraal ons ontwaken. De duizende vlakken der lavawanden vingen hem op zijn voorbijgang op en verstrooiden hem als een regen van vonken.

Dit schijnsel was sterk genoeg om de omringende voorwerpen duidelijk te kunnen onderscheiden.

“Welnu, Axel! wat zegt gij er van?” zeide mijn oom zich de handen wrijvende. “Hebt gij ooit een rustiger nacht doorgebracht in ons huis in de Koningstraat? Hier wordt men niet gestoord door het geratel van karren, door het geschreeuw der kooplieden, door het getier der schippers!”

“Het is hier zeker heel rustig op den bodem van dezen put; maar die kalmte zelve heeft iets ontzettends.”

“Komaan!” riep mijn oom, “als gij nu reeds bang zijt, wat zal het dan later zijn? Wij zijn nog geen duim diep in den schoot der aarde doorgedrongen.”

“Wat wilt gij daarmede zeggen?”

“Ik wil zeggen, dat wij nog pas den bodem van het eiland hebben bereikt! Die lange, loodrechte buis, die uitloopt in den krater van den Sneffels, eindigt ten naasten bij gelijk met den spiegel der zee.”

“Zijt gij daarvan verzekerd?”

“Ongetwijfeld; raadpleeg den barometer, dan zult gij het zien.”

Inderdaad was het kwik, dat gedurende onze nederdaling weder langzamerhand in het werktuig gestegen was, op negen en twintig duim blijven staan.

“Gij ziet het,” hernam de professor, “wij hebben nog slechts éene dampkringsdrukking, en ik verlang er vurig naar, dat de luchtdichtheidsmeter dezen barometer moet vervangen.”

Dit werktuig zou ons dan ook nutteloos worden, zoodra de zwaarte der lucht hare drukking op den waterspiegel zou te boven gaan.

“Maar,” zeide ik, “staat het niet te vreezen, dat die gestadig toenemende drukking hoogst lastig zal worden?”

“Neen. Wij zullen langzaam dalen en onze longen zullen er aan gewennen om eene meer samengeperste dampkringslucht in te ademen. De luchtreizigers krijgen eindelijk gebrek aan lucht, als zij in de bovenste lagen komen; wij integendeel zullen misschien te veel hebben. Maar dat heb ik liever. Wij moeten geen oogenblik verliezen. Waar is het pak, dat ons in het binnenste van den berg is voorgegaan?”

Ik herinnerde mij nu, dat wij het den vorigen avond te vergeefs Bladzijde 95gezocht hadden. Mijn oom ondervroeg Hans, die, na oplettend met zijne jagersoogen rondgezien te hebben, antwoordde:

Der huppe”!

“Daar boven ons!”

Inderdaad was het pak blijven hangen aan eene uitstekende rotspunt omtrent honderd voet boven ons hoofd. De vlugge IJslander begon dadelijk als eene kat te klauteren, en in eenige minuten was het pak bij ons.

“Nu,” zeide mijn oom, “zullen wij ontbijten; maar laten wij het doen als lieden, die wellicht een langen tocht moeten doen.”

De beschuit en het gedroogde vleesch werden doorgespoeld met eene mondvol water en jenever.

Toen het ontbijt afgeloopen was, haalde mijn oom een aanteekenboekje voor de waarnemingen bestemd uit den zak; hij nam achtereenvolgens zijne verschillende werktuigen en schreef de volgende gegevens op:

Maandag 1 Juli. Tijdmeter: 8 uur 17 min. des morgens.
Barometer: 292 millimeter.
Thermometer: 6°.
Windrichting: O.Z.O.

Deze laatste waarneming had betrekking op de donkere galerij en werd door het kompas aangegeven.

“Nu eerst, Axel!” riep de professor met geestdrift uit, “nu eerst gaan wij wezenlijk in den schoot der aarde doordringen. Dit is het juiste oogenblik van het begin onzer reis.”

Toen hij dit gezegd had, nam mijn oom met de eene hand den aan zijn hals hangenden toestel van Ruhmkorff, met de andere bracht hij den electrischen stroom in verbinding met de slang der lantaarn en een vrij helder licht verdreef de duisternis der galerij.

Hans droeg den tweeden toestel, die ook in werking werd gebracht. Deze vernuftige toepassing der electriciteit stelde ons in staat om lang voort te gaan, terwijl wij een kunstmatigen dag schiepen, zelfs in het midden der meest ontvlambare gassen.

“Voorwaarts!” sprak mijn oom.

Ieder nam zijn pak weder op. Hans belastte zich bovendien met de zorg om het pak met de touwen en de kleederen voor zich uit te rollen, en zoo traden wij de galerij binnen, waarbij ik de achterhoede uitmaakte.

Op het punt zijnde mij in dien donkeren gang te begeven, hief ik nog eens het hoofd op, en bemerkte voor de laatste maal door het gezichtsveld der verbazende buis den hemel van IJsland, “dat ik nooit zou wederzien.”

Tijdens de laatste uitbarsting van 1229 had de lava zich een weg door dien tunnel gebaand. Zij overdekte hem inwendig met eene Bladzijde 96dikke en glimmende korst; het electrieke licht werd er door teruggekaatst met honderdvoudige dichtheid.

De weg leverde geene andere moeielijkheid op dan deze, dat men zorgen moest om niet te schielijk af te glijden van eene helling, die een hoek van omstreeks vijf en veertig graden maakte; gelukkig vervingen eenige holten en hoogten de plaats van treden, en behoefden wij slechts te dalen, terwijl wij onze bagage met lange touwen voorttrokken.

Maar wat ons tot treden diende, werd aan de andere wanden dropsteen; de op sommige plaatsen poreuse lava vertoonde kleine ronde belletjes; ondoorschijnende kwartskristallen, versierd met heldere waterdroppels en als lichtstroomen aan het gewelf hangende, schenen, toen wij er voorbijgingen, aangestoken te worden. Men zou gezegd hebben, dat de geesten van den afgrond hun paleis verlichtten om de aardsche gasten te ontvangen.

“Dat is prachtig!”

1 ... 11 12 13 14 15 16 17 18 19 ... 36
Go to page:

Free e-book «Naar het middelpunt der Aarde by Jules Verne (i am malala young readers edition TXT) 📗» - read online now

Comments (0)

There are no comments yet. You can be the first!
Add a comment