Naar het middelpunt der Aarde by Jules Verne (i am malala young readers edition TXT) 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Naar het middelpunt der Aarde by Jules Verne (i am malala young readers edition TXT) 📗». Author Jules Verne
Acht en veertig uur bleven ons nog over; tot mijn leedwezen moest ik ze aan onze toebereidselen besteden; wij hadden al ons verstand noodig om ieder voorwerp op de voordeeligste wijze te schikken, de instrumenten aan den eenen kant, de wapenen aan den anderen, de gereedschappen in dit pak, de levensmiddelen in dat. In alles vier groepen.
De instrumenten bestonden uit:
1e Een honderdgradigen thermometer van Eigel, doorloopende tot honderd vijftig graad, hetgeen mij te veel of niet genoeg toescheen. Te veel, indien de omringende warmte zoo hoog moest klimmen, in welk geval wij gebraden zouden worden. Niet genoeg, als het er op aankwam om den warmtegraad van bronnen of van smeltende stoffen te meten.
2e Een luchtdichtheidsmeter met verdichte lucht, ingericht om luchtdrukkingen aan te wijzen, hooger dan die van den dampkring op den waterspiegel. De gewone barometer zou ook niet voldoende geweest zijn, daar de drukking der lucht moest toenemen in evenredigheid van onze daling beneden de oppervlakte der aarde.
3e Een tijdmeter van Boissionnas Junior te Genève, juist geregeld naar den middagcirkel van Hamburg.
4e Twee kompassen voor de helling en de afwijking.
5e Een nachtkijker.
6e Twee toestellen van Ruhmkorff, die door middel van een electrischen stroom een zeer draagbaar, veilig en weinig plaats innemend licht gaven3.
Bladzijde 60De wapenen bestonden uit twee karabijnen van Purley More en Co. en uit twee revolvers van Colt. Waartoe die wapenen? Wij hadden toch geene wilden noch verscheurende dieren te vreezen, denk ik. Maar mijn oom scheen evenveel prijs te stellen op zijn tuighuis als op zijne instrumenten, vooral op eene aanzienlijke hoeveelheid schietkatoen, dat onaantastbaar is door de vochtigheid en in uitzettingsvermogen het gewone kruit verre overtreft.
De gereedschappen bestonden uit twee breekijzers, twee houweelen, eene touwladder, drie met ijzer beslagen stokken, eene bijl, een hamer, een dozijn ijzeren wiggen en bouten en lange touwen met knoopen. Dat maakte een aardig pak uit, want de ladder was drie honderd voet lang.
Eindelijk kwamen de levensmiddelen; het pak was niet groot, maar geruststellend; want ik wist dat het aan geperst vleesch en scheepsbeschuit voorraad voor zes maanden bevatte. De drank bestond alleen uit jenever, water was er volstrekt niet; maar wij hadden waterflesschen en mijn oom rekende op de bronnen om ze te vullen; de bedenkingen, die ik in het midden had gebracht betreffende hare hoedanigheid, haar warmtegraad, en zelfs haar gemis, waren zonder gevolg gebleven.
Om de nauwkeurige opsomming onzer reisartikelen te voltooien noem ik nog eene draagbare apotheek, bevattende scharen met stompe lemmeten, spalken voor breuken, een stuk lint van ongewasschen garen, zwachtels en kompressen, kleefpleisters, een laat-bekken, alle schrik aanjagende voorwerpen; daarenboven een aantal fleschjes, bevattende aardappelen-siroop, wondheelende alcohol, vloeibaar azijnzuur lood, azijn en ammoniac, alle artsenijen, wier gebruik niet zeer geruststellend is; eindelijk, de stoffen noodig voor de toestellen van Ruhmkorff.
Mijn oom had ook gezorgd voor een voorraad tabak, jachtkruit en zwam, zoowel als voor een lederen gordel, dien hij om de middel droeg, en waarin zich eene voldoende hoeveelheid goud- en zilvergeld en papier bevond. Goede schoenen, waterdicht gemaakt door een overtreksel van teer en gomelastiek, waren ten getale van zes paar bij de gereedschappen gepakt.
“Zoo gekleed, geschoeid en uitgerust is er geene reden, waarom wij niet heel ver zouden gaan,” zeide mijn oom.
De dag van den 14den werd geheel besteed met die verschillende voorwerpen te schikken. Des avonds aten wij bij graaf Trampe, in gezelschap van den burgemeester van Reikiavik en van dokter Hyaltalin, den grooten geneesheer des lands. De heer Fridriksson was niet onder de gasten; ik vernam later dat de gouverneur en hij overhoop lagen over eene zaak van bestuur en elkander niet bezochten. Ik had dus geene gelegenheid om een woord te begrijpen van hetgeen op dit half officieele maal gesproken werd. Bladzijde 61Ik merkte alleen op, dat mijn oom den ganschen tijd door praatte.
Het paard weigerde op nieuw en schudde den kop.
Des anderendaags den 15den, waren de toebereidselen afgeloopen. Onze gastheer vereerde den professor een aangenaam geschenk door Bladzijde 62hem eene kaart van IJsland te overhandigen, die veel juister was dan die van Henderson; de kaart van Olaf Nikolas Olsen, op de schaal van 1/480000 en uitgegeven door het ijslandsche genootschap van letterkunde, naar den landmeetkundigen arbeid van den heer Scheel Frisac en de plaatselijke opnemingen van den heer Björn Gumlangsonn. Het was een kostbaar document voor een delfstofkundige.
De laatste avond werd doorgebracht in een vertrouwelijk praatje met den heer Fridriksson, voor wien ik eene levendige sympathie had opgevat; op het gesprek volgde een vrij onrustige slaap, voor mij ten minste.
Te vijf uur des ochtends werd ik wakker door het gehinnik van vier paarden, die onder mijn venster fier trappelden. Ik kleedde mij haastig en ging op straat. Daar bracht Hans het overschot onzer bagage op den wagen, zonder zich om zoo te zeggen te bewegen. Toch werkte hij met eene ongewone behendigheid. Mijn oom maakte veel drukte maar voerde niets uit, en de gids scheen zich weinig om zijne aanbevelingen te bekommeren.
Alles was te zes uur afgeloopen. De heer Fridriksson drukte ons de hand. Mijn oom bedankte hem zeer hartelijk in het ijslandsch voor zijne vriendelijke gastvrijheid. Ik voor mij uitte in mijn sierlijkst latijn een hartelijken groet; daarop zetten wij ons in den zadel, en de heer Fridriksson riep mij tot laatste afscheid dezen dichtregel toe, dien Virgilius voor ons, met den weg onbekende reizigers, scheen geschreven te hebben:
Et quacumque viam dederit fortuna sequamur, d.i. Laat ons den weg volgen, waarheen de fortuin ons zal leiden.
1 Deze naam wordt gegeven aan de nauwe inhammen in de scandinavische landen.
2 Ruim ƒ 8.
3 De toestel van Ruhmkorff bestaat uit eene kolom van Bunsen, in werking gebracht door middel van het dubbel chroniumzuur zout van potasch, dat reukeloos is; een inductie-toestel brengt de electriciteit door de kolom voortgebracht, in verband met een lantaarn van een bijzondere inrichting; in deze lantaarn bevindt zich eene bijna luchtledige slang, waarin alleen een overschot van koolzuurgas of van stikstof overblijft. Als de toestel werkt, wordt dit gas lichtgevend en verschaft een witachtig en aanhoudend licht. De kolom en de inductie-toestel worden in een lederen zak geborgen, dien de reiziger als een bandelier draagt. De lantaarn er uitgenomen zijnde geeft genoeg licht in de zwartste duisternis; zij laat toe, dat men zich zonder vrees voor ontploffing in de brandbaarste gassen waagt en gaat zelfs diep onder water niet uit.
De heer Ruhmkorff is een geleerd en bekwaam natuurkundige. Zijne groote ontdekking is de inductie toestel, die veroorlooft om eene electriciteit van hooge drukking voort te brengen. In 1864 heeft hij den vijfjarigen prijs van 50000 frank verkregen, dien Frankrijk voor de vernuftigste toepassing der electriciteit had uitgeloofd.
Hoofdstuk XIIAanvang van den tocht.—Door IJsland.—Het vlek Gufunus.—Overtocht van den Fjörd.
Toen wij vertrokken, was de lucht betrokken, maar het weder vast. Wij hadden noch afmattende warmte noch plasregens te vreezen. Het was juist goed weder voor reizigers.
Het genoegen, te paard een onbekend land door te trekken, maakte, dat ik het zoo nauw niet nam met het begin der onderneming. Ik genoot ten volle het geluk van den reiziger, met betrekking Bladzijde 63tot vervulde wenschen en vrijheid. Ik begon de zaak anders in te zien.
“Wat waag ik ook,” zeide ik bij mij zelven, “door het merkwaardigste land te bereizen, een zeer belangrijken berg te beklimmen, en in het ergste geval op den bodem van een uitgebranden krater af te dalen? Het is duidelijk, dat die Saknussemm niets anders gedaan heeft. Wat nu het bestaan aangaat van eene galerij, die op het middelpunt van den aardbol uitloopt, het is louter verbeelding, stellig onmogelijk! Wat er dus voor goeds in dezen tocht is, wil ik opmerken en er niet veel over redeneeren!”
Nauwelijks had ik zoo nagedacht of wij hadden Reikiavik reeds achter den rug.
Hans ging voorop met een snellen, gelijkmatigen en vasten pas. De twee paarden, die onze bagage droegen, volgden hem, zonder dat men ze behoefde te sturen. Vervolgens kwamen mijn oom en ik, en waarlijk zonder eene al te slechte figuur te maken op onze kleine maar sterke dieren.
IJsland is een der grootste eilanden van Europa; het heeft veertien honderd mijl oppervlakte en telt slechts zestig duizend inwoners. De aardrijkskundigen hebben het in vier deelen verdeeld, en wij moesten bijna in eene schuine richting het zuidwestelijke gedeelte, “Sudvestr Fjordungr” doortrekken.
Zoodra wij Reikiavik verlieten, had Hans onmiddellijk de kust der zee gevolgd; wij trokken door schrale weiden, die haar best deden om groen te zijn, maar het geel slaagde beter. De rimpelige toppen der trachietmassa's aan den gezichteinder hadden door de oostelijke nevels een stomp voorkomen; somwijlen schitterden eenige hoopen sneeuw, het verspreide licht samentrekkende, op de hellingen der verwijderde toppen; eenige stouter zich verheffende pieken boorden door de grauwe wolken en verschenen weder boven de drijvende dampen, gelijk aan klippen, die in de bovenlucht opdoken.
Dikwijls richtten die ketenen van dorre rotsen zich zeewaarts en drongen zij tot in de weiden door, maar er bleef toch altijd ruimte genoeg om voorbij te rijden. Ook kozen onze paarden uit instinct de gunstigste plekken, zonder een oogenblik hun loop te vertragen. Mijn oom had niet eens de troost om zijn rijdier met de stem of de zweep aan te vuren; hij had geen recht om ongeduldig te zijn. Ik kon een glimlach niet bedwingen, als ik dien grooten man op zijn paardje zag zitten, en daar zijne lange beenen langs den grond sleepten, geleek hij op een Centaurus met zes voeten.
“Een goed beest! een goed beest!” zeide hij. “Gij zult zien, Axel! dat geen paard het ijslandsche in schranderheid overtreft; sneeuw, stormen, onbegaanbare wegen, rotsen, gletschers, niets houdt het tegen. Het is moedig, matig, voorzichtig. Nooit een mispas, nooit een terugtred. Als er eene rivier of een fjörd moet overgetrokken Bladzijde 64worden, en dat zal nog al eens gebeuren, zult gij zien, hoe het zonder aarzelen te water gaat, gelijk een tweeslachtig dier; en den tegenoverliggenden oever bereikt! Maar wij moeten het niet te veel aanzetten; wij zullen het laten begaan, en dan zullen wij zeker door elkander per dag tien uur gaans afleggen.”
“Wij, daar twijfel ik niet aan,” antwoordde ik, “maar de gids?”
“O! daarover bekommer ik mij niet. Die lieden loopen, zonder dat zij het merken, en deze beweegt zich zoo weinig, dat hij niet moe kan worden. Als het noodig is, zal ik hem echter mijn paard afstaan. Ik zou spoedig kramp krijgen, als ik niet eenige beweging nam. De armen gaan goed, maar men moet ook aan de beenen denken.”
Intusschen reden wij stevig door; het land was reeds bijna onbewoond. Hier en daar vertoonde zich eene afgelegene hoeve, een alleenstaande “boer”1, van hout, aarde en lavabrokken gemaakt, als een bedelaar aan den rand van een hollen weg. Die vervallen hutten zagen er uit, alsof zij het mededoogen der voorbijgangers afsmeekten, en bijna zou men haar eene aalmoes geschonken hebben. In dat land waren volstrekt geene wegen, zelfs geene voetpaden, en de plantengroei, hoe gering ook, had weinig tijds noodig om de voetstappen der zeldzame reizigers uit te wisschen.
Toch telde dit gedeelte der provincie, dicht bij de hoofdstad, mede onder de bewoonde en bebouwde streken van IJsland. Wat zouden dan de streken zijn, die nog woester waren dan deze woestijn? Op een weg van een half uur gaans hadden wij nog geen boer voor de deur zijner hut zien staan, noch een wilden herder ontmoet, die eene kudde weidde, welke minder wild was dan hij, niets anders dan eenige verlatene koeien en schapen. Wat zouden dan de gewesten zijn, die geschud en het onderste boven gekeerd waren door de uitbarstingen, veroorzaakt door de vulkanische ontploffingen en onderaardsche schokken?
Wij zouden ze later leeren kennen; maar de kaart van Olsen raadplegende zag ik, dat men ze vermeed door den kronkelenden oever te volgen; de groote vulkanische beweging heeft zich inderdaad meer tot het middengedeelte des eilands bepaald; daar hebben de horizontale lagen van opeengestapelde rotsen, in het scandinavisch “trapps” genoemd, de strooken trachiet, de uitgebraakte basalt, de tufsteen en al de vulkanische ophoopingen van verschillende delfstoffen, de stroomen lava en smeltend porfier, een onnatuurlijk verschrikkelijk land gevormd. Ik vermoedde toen geenszins, welk schouwspel ons wachtte op het schiereiland van den Sneffels, waar
Comments (0)