Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗». Author Jules Verne
Toen aarzelden de kolonisten. Waren de boeven dan in de kraal [162]toen Pencroff en Spilett hun verkenning deden? Men kon er niet aan twijfelen, omdat de deur, welke toen gesloten was, slechts door hen kon geopend zijn! Waren zij er nog, of was er een van hen uitgegaan?
Deze vragen rezen allen tegelijk bij de kolonisten op, maar hoe ze te beantwoorden.
Op dat oogenblik kwam Harbert terug, die zich een paar schreden in de omheining had gewaagd en vatte verschrikt de hand van Cyrus Smith.
“Wat is er?” vroeg de ingenieur.
“Een licht!”
“In het huis?”
“Ja!”
Alle vijf drongen zij naar voren, en inderdaad zagen zij door het venster een zwak licht.
Cyrus Smith nam spoedig een besluit.
“Het is een goede kans,” zeide hij tot zijn metgezellen, “de boeven zijn in dit huis gesloten en op niets bedacht! Zij zijn ons! Voorwaarts!”
De kolonisten slopen vervolgens binnen de omheining met hun geweren gereed om vuur te geven. De wagen was buiten gelaten onder hoede van Jup en Top, die er voorzichtigheidshalve aan vastgebonden waren.
De kraal was overigens donker en verlaten.
Binnen weinige oogenblikken waren allen bij het huis, voor de deur, die gesloten was.
Cyrus Smith gaf met zijn hand een teeken, dat niemand zich zou bewegen, en hij naderde het venster, dat van binnen zwak verlicht was.
Hij wierp een blik in de kamer.
Op tafel stond een lantaarn te branden. Bij die tafel was het bed dat voor Ayrton gediend had.
Op dat bed lag een man.
Plotseling deinsde Cyrus Smith ter zijde en riep met gesmoorde stem:
“Ayrton!”
Aanstonds werd de deur opengedrongen en allen wierpen zich in het vertrek.
Ayrton scheen te slapen. Zijn uiterlijk bewees dat hij lang en veel geleden had. Hij had diepe wonden aan handen en voeten.
Cyrus Smith boog zich over hem.
“Ayrton!” riep de ingenieur, terwijl hij den arm vatte van hem, dien hij zoo onverwacht terugvond.
Ayrton opende zijn oogen, en zag Cyrus Smith en de anderen aan:
“Zijt gij het!” riep hij uit. “Gij?”
“Ayrton! Ayrton!” herhaalde Cyrus Smith.
“Waar ben ik?”
“In de kraal!”
“Alleen?” [163]
“Maar zij zullen komen!” riep Ayrton. Blz. 163.
“Ja.”
“Maar zij zullen komen!” riep Ayrton uit. “Verdedig u! Verdedig u!”
En hij zonk uitgeput achterover. [164]
“Spilett,” zeide de ingenieur, “wij kunnen elk oogenblik aangevallen worden. Laat den wagen binnen de kraal komen. Versper de deur en komt allen hier.”
Pencroff, Nab en de reporter brachten de bevelen van den ingenieur zoo snel mogelijk ten uitvoer. Men mocht geen minuut verloren laten gaan. Misschien was de wagen reeds in handen der boeven.
In een oogwenk waren zij bij Jup en Top, die een dof gebrom liet hooren.
De ingenieur verliet Ayrton en ging buiten het huis, gereed om vuur te geven. Harbert volgde hem.
Op dat oogenblik verscheen de maan boven het bosch en verspreidde haar wit licht over de kraal.
Weldra kwam een zwarte massa nader bij. Het was de wagen met de onagga’s en Cyrus Smith hoorde de deur goed sluiten.
Maar Top rukte zich op hetzelfde oogenblik los, snelde naar de kraal en blafte woedend.
“Geeft acht, vrienden, houdt u gereed....” riep Cyrus Smith.
De kolonisten verbeidden het oogenblik om vuur te geven. Top blafte nog steeds, en Jup, welke naar den hond geloopen was, liet een scherp sissend geluid hooren.
De kolonisten volgden hen en kwamen bij den oever van de beek door zware boomen beschaduwd.
En wat zagen zij daar in het volle maanlicht?
Vijf lijken op den grond uitgestrekt!
Het waren die der boeven, die vier maanden geleden op het eiland Lincoln ontscheept waren!
Ayrton’s verhaal.—Het plan zijner vroegere makkers.—Hun vestiging in de kraal.—De hooge rechter van het eiland.—De Bonadventure.—Onderzoek bij den Franklinberg.—Onderaardsch gebrom.—Een antwoord van Pencroff.—Op den bodem van den krater.—Terugkeer.
Wat was er gebeurd? Wie had de boeven verslagen? Was het Ayrton? Neen, want een oogenblik te voren vreesde hij door hen overvallen te worden!
Ayrton verkeerde echter in een toestand van verdooving, waaruit men hem niet kon wekken.
Vijf lijken op den grond uitgestrekt. Blz. 164.
De kolonisten wachtten den ganschen nacht, zonder Ayrton te [165]verlaten, zonder naar de plaats terug te keeren waar de vijf lijken lagen. Ayrton zou waarschijnlijk niets weten van de wijze waarop zij waren omgekomen, omdat hij zelf niet wist dat hij in het huis [166]van de kraal was; maar hij zou ten minste datgene weten te vertellen wat aan deze vreeselijke gebeurtenis was vooraf gegaan.
Den volgenden dag ontwaakte hij uit zijn verdooving en de kolonisten toonden hem hoe gelukkig zij waren, nu zij hem bijna ongedeerd weder terugvonden, na honderd en vier dagen gescheiden te zijn geweest.
Ayrton vertelde hun in weinig woorden hetgeen voorgevallen was, of ten minste hetgeen hij wist.
Daags nadat hij in de kraal gekomen was, dus den 10den November, waren de boeven over de omheining geklommen en hadden hem gedurende den nacht overvallen. Zij bonden hem; en hij werd meegevoerd naar een donker hol, aan den voet van den Franklinberg waar de roovers hun schuilplaats hadden.
Men had zijn dood besloten, en men zou hem den volgenden morgen ombrengen, toen een der boeven hem herkende en aansprak met den naam, dien hij in Australië gevoerd had. Deze ellendelingen zouden Ayrton hebben vermoord! Zij spaarden Ben Joyce.
Zijn vroegere metgezellen wilden hem overhalen om weder een der hunnen te worden; zij rekenden op hem om zich van het Rotshuis meester te maken, om in die onbereikbare woning te dringen en meester van het eiland te worden, na de kolonisten er van te hebben omgebracht!
Ayrton weigerde. Hij zou liever sterven dan zijn metgezellen verraden.
Bijna vier maanden bleef hij geboeid en bewaakt in dat hol.
De boeven hadden de kraal kort na hun aankomst op het eiland ontdekt en leefden in den omtrek er van, maar woonden er niet.
Den 11den November gaven twee der hunnen vuur op Harbert, toen zij onverwachts door de twee kolonisten overvallen werden, maar een keerde slechts terug daar zijn makker onder den dolk van Cyrus Smith gevallen was.
Men oordeele over de onrust en wanhoop van Ayrton, toen hij dit hoorde vertellen. Hij meende dat Harbert dood was, dat er nog slechts vier kolonisten leefden die als het ware aan de genade der boeven waren overgeleverd!
Gedurende al den tijd dat de kolonisten wegens de ziekte van Harbert in de kraal bleven, verlieten de zeeroovers hun hol niet en zelfs na de bergvlakte verwoest te hebben, achtten zij het nog niet voorzichtig het te verlaten.
Ayrton werd intusschen mishandeld en verwachtte elken dag den dood, dien hij overtuigd was, niet te kunnen ontkomen.
De derde week van Februari verliep.
Ayrton hoorde niets van zijn vrienden en hij mocht niet meer hopen hen weder te zien! Toen verviel hij in den toestand van verdooving, waarin hij niets kon zien, noch hooren. Van dat [167]oogenblik af, dat is te zeggen sedert twee dagen, kon hij niet meer zeggen wat er voorgevallen was.
“Maar, mijnheer Cyrus,” voegde hij er bij, “hoe is het mogelijk dat ik in de kraal ben, daar ik in het hol gevangen zat?”
“Hoe komt het dat de boeven daar midden in de kraal dood liggen uitgestrekt?” was de wedervraag van Cyrus Smith.
“Dood!” riep Ayrton uit, terwijl hij, ondanks zijn zwakte, half overeind rees.
Zijn metgezellen steunden hem. Hij wilde opstaan, zij lieten hem begaan en allen richtten zich naar de beek.
Het was helder dag.
Op den oever lagen nog de vijf lijken, die plotseling door den dood getroffen moesten zijn.
Ayrton stond verpletterd. Cyrus Smith en zijn lotgenooten staarden hem aan zonder een woord te zeggen.
Op een teeken van den ingenieur onderzochten Nab en Pencroff deze lijken die reeds verstijfd waren door de kou.
Zij droegen geen spoor van verwonding.
Na een nauwkeurig onderzoek vond Pencroff echter aan het voorhoofd van den eenen, op de borst van den ander, op den schouder van den derde en op den rug van den vierde een klein rood vlekje, een soort van buil waarvan men den oorsprong onmogelijk kon bepalen.
“Daar zijn zij getroffen!” zeide Cyrus Smith.
“Maar met welk wapen?” vroeg de reporter.
“Een wapen, dat werkt als de bliksem en waarvan wij het geheim niet kennen?”
“En wie heeft hen op die wijze gedood?” vroeg Pencroff.
“De hooge rechter van het eiland,” antwoordde Cyrus Smith, “hij die Ayrton hier heeft gebracht; hij, wiens macht zich nogmaals heeft geopenbaard, hij, die alles voor ons doet wat wij zelf niet kunnen doen, en die zich vervolgens voor ons verbergt.”
“Laten wij hem dan zoeken,” zeide Pencroff.
“Ja, laten wij hem zoeken,” antwoordde Cyrus Smith, “maar dat verheven wezen, dat zulke wonderen verricht zullen wij niet vinden, dan wanneer het hem behaagt ons tot zich te roepen.”
Deze onzichtbare beschermer, die hunne eigen daden tot niets maakte, ergerde en trof den ingenieur tegelijkertijd. De betrekkelijke minderheid, waarin zij daardoor gebracht werden moest zijn hooghartig gemoed wel pijnlijk aandoen. Een edelmoedige, die te werk ging op eene wijze die elk blijk van dankbaarheid uitsloot, gaf een soort van minachting te kennen voor hen, die de weldaden ontvingen, en verminderde, volgens Cyrus Smith, in zeker opzicht de waarde van de weldaad.
“Laten wij zoeken,” zeide hij, “en God geve dat wij eenmaal aan onzen hoogen beschermer mogen toonen dat hij niet met ondankbaren [168]te doen heeft! Wat zou ik niet geven om hem toch te kunnen vergelden wat hij voor ons deed, en hem op onze beurt, ware het ook ten koste van ons leven, een dienst te kunnen bewijzen!”
Van dien dag af was dit onderzoek de eenige bezigheid der bewoners van het eiland Lincoln. Alles noopte hen het woord te ontdekken dat het raadsel zou oplossen en dat woord kon slechts de naam zijn van een man, die begaafd was met een waarlijk onverklaarbare en zelfs bovennatuurlijke macht.
De kolonisten keerden weder in het huis terug waar Ayrton door hun zorg zijn lichamelijke en geestelijke krachten herkreeg.
Nab en Pencroff brachten de lijken naar het bosch, waar zij ze diep onder den grond begroeven.
Ayrton werd vervolgens op de hoogte gesteld van hetgeen er gedurende zijn afwezigheid was voorgevallen.
“Maar nu,” zeide Cyrus Smith toen zijn verhaal geëindigd was. “De helft van onze taak is vervuld, maar indien de boeven niet meer zijn te vreezen, hebben wij het niet aan ons zelven te danken dat wij meester van het eiland zijn.”
“Welnu!” antwoordde Gideon Spilett, “laten wij den doolhof in den berg Franklin verkennen! Laten wij geen hoekje ondoorzocht laten! Als ooit een reporter tegenover een treffend geheim gestaan heeft, ben ik het wel.”
“En wij zullen niet naar het Rotshuis terugkeeren, voordat wij onzen weldoener gevonden hebben,” voegde Harbert er bij.
“Ja!” zeide de ingenieur, “wij zullen alles doen wat in onze macht is.... maar ik herhaal het, wij zullen hem niet vinden of hij zelf moet het toestaan!”
“Zullen wij in de kraal blijven?” vroeg Pencroff.
“Laten wij er blijven,” antwoordde Cyrus Smith, “er is provisie genoeg, en wij zijn in het middelpunt van onze verkenningen. Wanneer het noodig is kan de wagen snel genoeg naar het Rotshuis rijden.
“Goed,” zeide de zeeman. “Eén opmerking slechts.”
“Welke?”
“Het goede jaargetijde loopt ten einde, en wij moeten niet vergeten dat wij nog een tocht op zee te doen hebben.”
“Op zee?” vroeg Gideon Spilett.
“Ja, naar het eiland Tabor,” antwoordde Pencroff. “Wij moeten er een bericht brengen, dat de ligging van ons eiland aangeeft, opdat men wete waar Ayrton zich bevindt voor het geval dat het Schotsche jacht terug mocht komen om hem te halen.”
“Maar, Pencroff,” vroeg Ayrton, “hoe zult gij deze reis maken?”
“Met de Bonadventure!”
“De Bonadventure!” riep Ayrton uit.... “Die bestaat niet meer.”
“Bestaat mijn Bonadventure niet meer!” schreeuwde Pencroff terwijl hij opvloog. [169]
“Is de vulkaan dan niet geheel uitgedoofd?” Blz. 170.
“Neen,” antwoordde Ayrton. “De boeven hebben haar in de kleine haven ontdekt, nu ongeveer acht dagen geleden, zij hebben zee gekozen, en....” [170]
“En?” vroeg Pencroff ademloos.
“En daar zij Bob Harvey niet meer hadden om te sturen, zijn zij tegen de rotsen geslagen en het schip werd geheel verbrijzeld!”
“O! die ellendelingen! die roovers! die schurken!” barstte Pencroff uit.
“Pencroff,” zeide Harbert, terwijl hij de hand van den zeeman vatte, “wij zullen een andere Bonadventure maken, een grootere! Wij hebben al het ijzer en touwwerk van de
Comments (0)