Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗». Author Jules Verne
“Jup! Jup! kraal! kraal!”
Het dier begreep het, liet zich langs het koord afglijden en verdween binnen weinige oogenblikken in de duisternis, zonder dat het de aandacht der boeven getrokken had.
“Gij hebt goed gehandeld, Nab,” zeide Cyrus Smith, “maar gij hadt misschien nog beter gedaan met ons niet te waarschuwen.”
Cyrus Smith dacht bij deze woorden aan Harbert, wiens toestand zeer verergerd scheen door het vervoeren.
Nab vertelde vervolgens, dat de boeven zich niet weer vertoond hadden. Daar zij het aantal bewoners van het eiland niet kenden, dachten zij misschien dat het Rotshuis door een aanzienlijken troep verdedigd werd. De bergvlakte lag echter buiten de geweerschoten van het Rotshuis en daarop konden zij zich derhalve wagen. Daar richtten zij de vreeselijke verwoesting aan, die Pencroff schier tot wanhoop had gebracht en verlieten de bergvlakte slechts een half uur vóor de komst der kolonisten, welke zij nog in de kraal gevangen waanden.
Nab had zijn schuilplaats verlaten. Hij was naar de bergvlakte gegaan, op gevaar af door een kogel getroffen te worden, om te trachten den brand te blusschen; hij had, maar tevergeefs, tegen de vlammen gestreden, tot op het oogenblik, dat zijn metgezellen zich aan den zoom van het bosch vertoonden.
De tegenwoordigheid der boeven was een bestendige bedreiging voor de kolonisten van het eiland Lincoln, die tot nog toe zoo gelukkig geleefd hadden, maar nog op grooter rampen bedacht moesten zijn!
Gideon Spilett bleef in het Rotshuis bij Harbert en Pencroff, terwijl Cyrus Smith, vergezeld van Nab, zelf wilde gaan zien welken omvang de verwoesting had.
De beide mannen volgden de Mercy, maar zagen niets dat hun verdacht voorkwam.
Mogelijk wisten de boeven, dat de kolonisten weder in het Rotshuis waren, daar zij hen wellicht hadden zien aankomen van de kraal; of wel, zij waren na de verwoesting van de bergvlakte in het bosch gevlucht en hadden niets van de terugkomst bemerkt.
In het eerste geval zouden de roovers naar de kraal gaan, die nu onverdedigd was en die zulk een kostbare prooi voor hen bevatte.
In het tweede geval zouden zij waarschijnlijk naar hun kampplaats terugkeeren en een goede gelegenheid afwachten om nogmaals den aanval te wagen. [149]
Harbert werd zoo voorzichtig mogelijk binnen het Rotshuis gebracht. Blz. 147.
Het beste ware hen te voorkomen; maar elke onderneming om het eiland van die schurken te bevrijden, hing geheel af van den toestand van Harbert. Cyrus Smith had inderdaad al zijn krachten [150]wel noodig, en niemand mocht op dit oogenblik het Rotshuis verlaten.
De ingenieur en Nab kwamen op de bergvlakte. De velden waren platgetrapt en de oogst was verwoest. Gelukkig bezat men zaad genoeg om deze schade te herstellen.
De molen, de stal en andere gebouwen waren allen door de vlammen verteerd. Enkele dieren, die gevlucht waren, dwaalden nog over de bergvlakte. De vogels, die gedurende den brand naar het meer de wijk hadden genomen, keerden reeds weder naar hun woning terug. Alles zou daar opnieuw gebouwd moeten worden.
Cyrus Smith zag bleeker dan gewoonlijk; inwendig ziedde zijn toorn, die hij met moeite bedwong, maar hij sprak geen woord. Hij wierp een laatsten blik op zijn verwoeste velden, op de rookwolken, die nog uit de bouwvallen opstegen en keerde toen naar het Rotshuis terug.
De volgende dagen waren treuriger dan de kolonisten nog op het eiland beleefd hadden. De toestand van Harbert werd slimmer, hij begon reeds te ijlen en men had geen andere geneesmiddelen dan verfrisschende dranken. De koorts was nog niet hevig, maar zij keerde weldra op bepaalde tijden terug.
Den 6den December zeide Gideon Spilett tot Cyrus Smith:
“Men moet haar tegengaan, wij moeten iets hebben dat de koorts doet afnemen, maar wij bezitten geen kina.”
“Neen,” hernam Gideon Spilett, “maar aan den oever van het meer staan wilgen, en de bast van den wilgeboom kan somtijds de kina vervangen.”
“Laten wij dit onmiddellijk beproeven!” antwoordde de ingenieur.
Cyrus Smith ging zelf de schors halen; hij stampte haar vervolgens fijn en nog denzelfden avond gaf men Harbert het poeder in.
Dien nacht en den volgenden dag bleef de koorts weg. Pencroff kreeg weder eenige hoop. Gideon Spilett echter zeide niets.
Er vertoonden zich andere verschijnselen, die de reporter ten hoogste verontrustten. Het verstand van Harbert werd meer en meer beneveld en hij begon erger te ijlen.
Gideon Spilett riep den ingenieur ter zijde.
“Het is een zenuwkoorts!”
“Een zenuwkoorts!” riep Cyrus Smith uit. “Gij vergist u, Spilett. Een zenuwkoorts komt niet plotseling op....”
“Ik vergis mij niet,” antwoordde de reporter. “Harbert heeft de kiem er van reeds in het bosch gekregen. Hij heeft toen den eersten aanval er van gehad. Komt er een tweede en voorkomen wij een derde niet.... dan is hij verloren!....”
“Maar de schors van den wilgeboom.”
“Die is niet krachtig genoeg,” antwoordde de reporter, “en voorkomt men hem niet, dan is een derde aanval van die koorts altijd doodelijk!” [151]
Pencroff had dit gesprek gelukkig niet gehoord. Hij zou krankzinnig zijn geworden.
Men begrijpt in welke onrust de ingenieur en de reporter den 7den December en den volgenden nacht doorbrachten.
Midden op den dag herhaalde zich de aanval. De crisis was vreeselijk. Harbert voelde dat hij verloren was! Hij strekte zijn armen uit naar Cyrus Smith, naar Spilett, naar Pencroff!.... Hij wilde niet sterven!.... Het was een hartverscheurend schouwspel! Men moest Pencroff verwijderen.
Deze aanval duurde vijf uur. Harbert zou blijkbaar een derden niet kunnen doorstaan. Hij ijlde den ganschen nacht.... verviel dan weder in een toestand van verdooving, zoodat Gideon Spilett verscheiden malen dacht dat hij bezweken was; hij zeide tot Cyrus Smith:
“Als wij hem vóor morgen niet een krachtiger tegenmiddel geven, dan is Harbert dood!”
De nacht brak aan,—waarschijnlijk de laatste nacht van dat moedige, verstandige, goede kind, van wien allen evenveel hielden! Het eenige geneesmiddel tegen die vreeselijke koorts, het eenige kruid, waardoor men haar tegen kon gaan, was op het eiland Lincoln niet te vinden. Den nacht van 8 op 9 December bracht hij ijlende door. Zijn brein was geheel beneveld, zijn hersens waren aangetast, hij kon reeds niemand meer herkennen.
Zou hij in het leven blijven tot den volgenden dag, tot dien derden aanval, die hem in ieder geval zou dooden? het was niet waarschijnlijk. Zijn krachten waren uitgeput, en wanneer hij zonder koorts was, lag hij, als het ware, bewusteloos.
Tegen drie uur in den morgen uitte Harbert een schellen kreet. Hij scheen aan een vreeselijk zenuwtoeval ten prooi. Nab, die bij hem waakte, snelde verschrikt naar de aangrenzende kamer, om zijn metgezellen te wekken.
Op dat oogenblik blafte Top op zonderlinge wijze....
Allen gingen onmiddellijk naar binnen en hielden den stervenden knaap vast, die uit zijn bed wilde springen. Gideon Spilett vatte zijn arm en voelde dat zijn pols zich langzamerhand herstelde....
Het was vijf uur in den morgen. De eerste stralen der opkomende zon drongen door de vensters van het Rotshuis. Het zou een prachtige dag worden.... de laatste levensdag van den armen Harbert!....
Er viel een zonnestraal op de tafel naast het bed.
Pencroff uitte een kreet en wees op iets dat op die tafel stond....
Het was een langwerpig doosje, op welks deksel stond:
Sulphas quinine.
[152]
Onoplosbaar geheim.—Beterschap van Harbert.—Nog onbezochte streken.—Toebereidselen voor het vertrek.—Eerste dag.—De nacht.—Tweede dag.—Voetstappen in het bosch.—Aankomst op kaap Hagedis.
Gideon Spilett nam het doosje en opende het. Het bevatte twee honderd grein van een wit poeder, dat hij aan de lippen bracht. De scherp bittere smaak van deze zelfstandigheid liet hem geen oogenblik in twijfel. Het was de kostbare quinine, het geneesmiddel der koorts bij uitnemendheid.
Men moest zonder dralen dit poeder aan Harbert ingeven. Men kon later bespreken hoe het er gekomen kon zijn.
“Koffie!” vroeg Gideon Spilett.
Nab bediende hem zoo snel mogelijk; de reporter wierp ongeveer 10 gram van de quinine in de koffie, die hij vervolgens aan Harbert liet drinken.
Het was nog niet te laat, want de derde aanval van koorts had zich nog niet herhaald!
En tot geruststelling kan gezegd worden, dat deze derde aanval zich niet voordeed.
Allen hadden weder hoop gekregen. De geheimzinnige macht had zich weder geopenbaard, en op een oogenblik waarop men aan haar wanhoopte!
Na verloop van eenige uren sliep Harbert rustiger in. De kolonisten konden toen over dit voorval spreken. De tusschenkomst van den onbekende was nu duidelijker dan ooit. Maar hoe had hij in den nacht tot binnen het Rotshuis kunnen dringen? Dit was onverklaarbaar, en de wijze waarop de “Genius van het eiland” te werk ging, was even wonderbaarlijk als de Genius zelf.
Om de drie uur werd Harbert de quinine ingegeven.
Reeds den volgenden dag bemerkte men verbetering in den toestand. Hij was wel is waar nog niet genezen en de koorts zou zich nog wel herhalen, maar het ontbrak hem niet aan hulp. Het geneesmiddel was immers bij de hand en waarschijnlijk hij, die het gegeven had, niet ver verwijderd! In éen woord, ieders hart was weder met hoop vervuld!
Deze hoop werd niet teleurgesteld. Tien dagen later begon Harbert te herstellen. Pencroff was buiten zich zelf van vreugde en wist niet op welke wijze zijn dankbaarheid te toonen aan Gideon Spilett, dien hij van nu af dokter Spilett noemde.
Nu moest men echter den waren geneesheer ontdekken.
“Wij zullen hem wel vinden,” zeide de zeeman. [153]
Sulphas quinine. Blz. 151.
En deze man kon rekenen op een omhelzing, zooals Pencroff alleen in staat was die te geven.
De maand December verliep en met deze het jaar 1867, waarin [154]de kolonisten van het eiland Lincoln zoo zwaar beproefd werden.
Gedurende al dien tijd waren de boeven niet weder in den omtrek van het Rotshuis verschenen. Van Ayrton hoorde men niets, en hoopten ook de ingenieur en Harbert hem terug te vinden, hun metgezellen twijfelden niet of de ongelukkige was omgekomen. Men kon echter niet in die onzekerheid blijven, en zoodra Harbert voldoende hersteld zou zijn, wilde men een verkenning ondernemen, waarvan de uitslag van het hoogste gewicht moest zijn.
De maand Januari werd besteed om de bergvlakte weder in orde te brengen; Cyrus Smith wilde echter nog wachten met het hernieuwen van den molen, den stal en de andere gebouwen, daar een tweede bezoek van de roovers op de vlakte niet onmogelijk was.
Harbert was in de laatste helft der maand in zoover hersteld, dat hij op de bergvlakte mocht wandelen. Eenige zeebaden, die hij met Pencroff en Nab had genomen, hadden niet weinig tot zijn herstel bijgebracht. Cyrus Smith bepaalde den dag van hun vertrek op 15 Februari.
Er werden reeds de noodige maatregelen voor deze reis genomen, want de kolonisten waren vast besloten het Rotshuis niet meer te betreden, voordat hun doel bereikt was: zij wilden vooreerst de boeven verjagen en Ayrton vinden, indien hij nog leefde; in de tweede plaats hem ontdekken, die zoo blijkbaar een beslissenden invloed op het lot der kolonisten uitoefende.
Bij het aanbreken van den dag van 15 Februari begaven zich allen, behalve Pencroff, die zou sluiten, buiten het Rotshuis.
Er was overeengekomen, dat niemand in de woning zou achterblijven. Jup en Top maakten alzoo deel uit van de expeditie. De ladders van het Rotshuis, die vroeger gebruikt waren, werden naar de Schoorsteenen gebracht en diep onder het zand begraven, zoodat men ze bij de terugkomst kon gebruiken, want de hijschmachine was geheel afgenomen en elke inval in het Rotshuis dus schier onmogelijk.
Daarna liet Pencroff zich door middel van een touw op den grond zakken.
Het was prachtig weer.
“Het zal een warm dagje worden!” zeide de reporter vroolijk.
“Kom, kom! dokter Spilett!” antwoordde Pencroff, “wij loopen in de schaduw en zullen zelfs de zon niet te zien krijgen!”
“Voorwaarts!” zeide de ingenieur.
Op de kust, bij de Schoorsteenen, wachtte het wagentje met de onagga’s bespannen, waarin zich levensmiddelen, verschillende werktuigen, wapenen en munitie bevonden. Nab had voor een draagbare keuken gezorgd en de reporter voor alles wat noodig was om in korten tijd een kamp op te slaan.
Gideon Spilett had er op aangedrongen, dat Harbert, ten minste gedurende de eerste uren van den tocht zou rijden, en de jongeling [155]moest zich wel aan het voorschrift van zijn geneesheer onderwerpen.
Nab ging naast de onagga’s. Cyrus Smith, de reporter en de zeeman stapten vooruit. Top sprong van den een naar den ander. Harbert had Jup een plaats naast hem aangeboden, die deze zonder aarzelen aannam. De ingenieur herhaalde zijn bevel en de stoet zette zich in beweging.
Nadat
Comments (0)