bookssland.com » Fiction » Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗

Book online «Het Geheimzinnige Eiland&lt;br /&gt;De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗». Author Jules Verne



1 ... 18 19 20 21 22 23 24 25 26 ... 36
Go to page:
verkeerden wanneer de boeven terugkeerden, en hadden ook verzuimd eenige maatregelen van voorzorg te nemen.

Maar dien dag, terwijl Pencroff bij den zieke waakte, spraken Cyrus Smith en de reporter over hetgeen hun te doen stond. Eerst onderzochten zij de kraal. Er was geen spoor van Ayrton te vinden. [135]Was de ongelukkige in de macht van zijn vroegere medeplichtigen geraakt? Was hij door hen in de kraal overvallen? Had hij gestreden en was hij in den strijd bezweken? Dit laatste was het waarschijnlijkst. Gideon Spilett had op het oogenblik, toen hij het hek overklom, zeer goed een der roovers gezien, die naar den berg Franklin vluchtte en waarheen Top ook gesneld was. Hij was een van hen, wier sloep tegen de rotsen bij den mond der Mercy was stuk geslagen. Bovendien, hij dien Cyrus Smith gedood had, maakte deel uit van de bende van Bob Harvey.

Wat de kraal betrof, deze had niet de minste verwoesting ondergaan. De deuren waren gesloten en de dieren hadden zich dus niet in het bosch kunnen verspreiden. Geen spoor was er ook te vinden van eenigen strijd; noch de woning, noch de tuin had iets geleden. De wapenen slechts waren verdwenen.

“De ongelukkige is zeker overvallen,” zeide Cyrus Smith, “en daar hij een man was om zich te verdedigen, zal hij zeker bezweken zijn.”

“Ja, daar vrees ik ook voor,” zeide de reporter. “Zeker hebben zij toen bezit genomen van de kraal, waar zij alles in overvloed vonden, en zijn zij eerst op de vlucht gegaan, toen zij ons zagen naderen. Het is ook zeer waarschijnlijk dat Ayrton op dit oogenblik, levend of dood, niet meer hier is.”

“Wij moeten het bosch doorzoeken,” hernam de ingenieur, “en het eiland van die schelmen bevrijden. Het voorgevoel van Pencroff bedroog hem niet, toen hij verlangde dat wij ze als wilde dieren verjoegen. Dan waren wij voor veel ongelukken gespaard gebleven!”

“Ja,” antwoordde de reporter, “maar nu hebben wij het recht om ze zonder eenig medelijden te behandelen.”

“In elk geval,” zeide de ingenieur, “zijn wij toch genoodzaakt eenigen tijd te wachten en in de kraal te blijven tot wij Harbert zonder gevaar naar het Rotshuis kunnen overbrengen.”

“Maar Nab?” vroeg de reporter.

“Nab is in veiligheid.”

“En zoo hij, ongerust over ons wegblijven, zich hier naar toe waagde?”

“Hij moet niet komen!” antwoordde Cyrus Smith levendig. “Hij zou op weg vermoord worden.”

“Het is toch zeer waarschijnlijk dat hij trachten zal bij ons te komen.”

“Zoo de telegraaf maar in orde was, dan konden wij hem waarschuwen! Maar dat is thans onmogelijk! Wij kunnen Pencroff en Harbert hier niet alleen laten!... Welnu, ik zal alleen naar het Rotshuis gaan.”

“Neen, neen Cyrus!” riep de reporter, “gij moogt u niet aan zulk een gevaar blootstellen. Uw moed zou niets helpen. Die schelmen bespieden zeker de kraal, zij zijn in het bosch verscholen, en zoo gij vertrekt, dan zouden wij spoedig twee onheilen in plaats van éen betreuren. [136]

“Maar Nab?” hernam de ingenieur. “Er zijn nu reeds vier en twintig uren verloopen sedert hij iets van ons gehoord heeft. Hij zal stellig komen!”

“En nog minder op zijn hoede wezen dan wij waren,” antwoordde Gideon Spilett.

“Bestaat er dan geen middel om hem te waarschuwen?”

Toen de ingenieur hierover nadacht viel zijn oog op Top, die heen en weer liep alsof hij wilde zeggen:

“Ben ik er dan ook niet?”

“Top!” riep Cyrus Smith.

Het dier sprong bij het hooren van zijn naam tegen zijn meester op.

“Ja, Top, gij zult gaan!” zeide de reporter, die den ingenieur begrepen had. “Top kan gaan, waar wij onmogelijk zouden doorkomen! Hij zal in het Rotshuis berichten van de kraal brengen, en ons weder op de hoogte stellen van hetgeen in het Rotshuis gebeurt!”

“Spoedig!” antwoordde Cyrus Smith, “spoedig!”

Gideon Spilett had snel een blad uit zijn opschrijfboekje gescheurd en schreef het volgende:

“Harbert gewond. Wij zijn in de kraal. Wees op uw hoede. Verlaat het Rotshuis niet. Zijn de boeven in den omtrek verschenen? Antwoord door Top.”

Dit eenvoudige briefje bevatte alles wat Nab moest weten en vroeg tegelijkertijd alles waarbij de kolonisten belang hadden mede bekend te zijn. Hij vouwde het samen, bond het aan den halsband van Top, zoodat het terstond in het oog moest vallen.

“Top! mijn goede hond,” zeide toen de ingenieur en liefkoosde het dier, “Nab, Top! Nab! Ga! Gauw!”

Top sprong bij deze woorden op. Hij begreep, hij raadde wat men van hem verlangde. De weg naar de kraal was hem bekend. Binnen een half uur kon hij hem hebben afgelegd en men mocht hopen, dat daar waar noch Cyrus Smith noch de reporter zich zonder gevaar durfden wagen, Top, verscholen tusschen het hooge gras, onbemerkt zou doorkomen.

De ingenieur ging naar de deur van de kraal, stiet die open en herhaalde toen nogmaals:

“Nab! Top, Nab!” en wees met zijn hand in de richting van het Rotshuis.

Top snelde heen en was spoedig verdwenen.

“Hij zal er komen en terugkeeren!” zeide de reporter.

De kolonisten wachtten de terugkomst van Top niet zonder angst af. Een weinig voor elf uur gingen Cyrus Smith en de reporter met hun karabijnen achter de deur staan, gereed om bij het eerste geblaf van den hond te openen. Zij twijfelden er niet aan dat, wanneer Top gelukkig het Rotshuis bereikt had, Nab hem terstond zou terugzenden. [137]

“Nab! Top, Nab!” Blz. 136.

Tien minuten later knalde er een geweerschot, en terstond daarop hoorden zij het blaffen van een hond. De ingenieur opende de deur, zag nog op een honderd pas afstands in het bosch den rook en vuurde [138]in die richting. Oogenblikkelijk daarop snelde Top de kraal binnen, terwijl zij de deur terstond achter hem sloten.

“Top, Top!” riep Cyrus Smith en nam den kop van het goedige dier tusschen zijn handen.

Een briefje was aan zijn halsband bevestigd, en Cyrus las de volgende woorden, met de groote en grove hand van Nab geschreven:

“Geen roovers in den omtrek van het Rotshuis. Ik zal mij niet verwijderen. Arme mijnheer Harbert!”

De boeven bevonden zich dus nog in den omtrek van de kraal, en met het doel om den eenen kolonist na den andere te dooden. Er schoot hun dus niets anders over dan ze als wilde dieren te behandelen. Maar hierbij moest de noodige behoedzaamheid in acht worden genomen, want die ellendelingen hadden op dit oogenblik een groot voordeel op de kolonisten, daar zij alles konden zien, zonder gezien te worden, en hen plotseling konden overvallen, zonder zelf overvallen te worden.

Cyrus Smith richtte dus alles in om in de kraal te kunnen leven, die overigens voldoende voorzien was om hen gedurende langen tijd te onderhouden.

De boeven, waarvan er slechts vijf waren overgebleven, maar allen goed gewapend—zwierven nu door het bosch, en zich daarin te wagen, zou het leven der kolonisten in gevaar hebben gebracht; zij zouden zich blootstellen aan hun geweerschoten, zonder die te kunnen ontwijken noch te voorkomen.

“Wij kunnen niet anders doen dan wachten!” herhaalde Cyrus Smith. “Wanneer Harbert genezen is, kunnen wij een onderzoek op het eiland instellen en zien wat met deze boeven is aan te vangen. Dit zal dan tegelijkertijd het doel uitmaken van onzen grooten tocht...”

“Het spoor te vinden van onzen geheimzinnigen beschermer,” voegde Gideon Spilett er bij. “Maar ik moet toch bekennen, Cyrus, dat ditmaal zijn bescherming ons ontbroken heeft en juist op het oogenblik dat wij die het meest noodig hadden!”

“Wie weet!” antwoordde de ingenieur.

“Hoe meent ge dat?” vroeg de reporter.

“Wij zijn nog niet aan het einde van onze tegenspoeden gekomen, beste Spilett, en misschien zal de gelegenheid zich wel weder voordoen, waarop hij ons zijn machtige tusschenkomst kan doen gevoelen. Maar thans behoeven we daar niet over te denken. Het leven van Harbert vóór alles.”

Den tienden dag, 22 November, waren er aanmerkelijke verschijnselen van beterschap bij den knaap te bespeuren. Hij had eenig voedsel gebruikt. Er kwam weder kleur op zijn bleeke wangen en zijn oogen stonden weder helder. Hij sprak nu en dan met zijn vrienden, ondanks de pogingen van Pencroff, die onophoudelijk tot hem sprak, [139]om hem zelven het spreken te beletten en die hem de onmogelijkste verhalen vertelde. Harbert had ook naar Ayrton gevraagd, daar hij verwonderd was dezen niet in de kraal te zien. Maar de matroos wilde Harbert geen verdriet geven en stelde zich tevreden met te zeggen dat Ayrton naar Nab was gegaan om het Rotshuis te helpen verdedigen.

Het ging van dag tot dag beter met den knaap. Maar in welk een toestand zouden de kolonisten verkeerd hebben, zoo hij erger was geworden, zoo de kogel in zijn lichaam was gebleven of zoo een arm of been had moeten worden afgezet.

Het kwam Cyrus Smith dikwijls voor dat hij en zijn vrienden, tot nog toe zoo gelukkig, een moeielijken tijd tegemoet gingen. Gedurende meer dan twee en een half jaar, sedert zij uit Richmond ontsnapt waren, was alles naar hun wensch gegaan. Het eiland had hen overvloedig voorzien, en door hun wetenschappelijke kennis waren zij in staat geweest van alles partij te trekken. Het stoffelijk welzijn van de kolonie was als het ware volmaakt. Bovendien was hun, in sommige gevallen, een geheimzinnige macht te hulp gekomen!.... Maar dit alles had zijn tijd gehad. Kortom, Cyrus Smith meende te bespeuren dat de kans tegen hen was gekeerd.

Men meene daarom evenwel niet dat Cyrus Smith en zijn vrienden, omdat zij veel over hun toestand spraken, mannen waren om aan hun lot te wanhopen! Verre van daar. Zij waren volkomen op de hoogte van hun toestand, overwogen de kansen en bereidden zich op alle mogelijke gebeurtenissen voor; zij verloren de toekomst niet uit het oog en zoo eenig ongeluk hen trof; zouden zij gereed zijn er tegen te kampen.

[Inhoud] XVIII.

De boeven in den omtrek der kraal.—Voorloopige vestiging.—Voortzetting van Harberts verpleging.—De eerste juichtonen van Pencroff.—Terugkeer tot het verleden.—Wat de toekomst geven zal.—Meening van Cyrus Smith daaromtrent.

Harbert genas langzaam; men kon hem echter nog niet naar het Rotshuis vervoeren.

Van Nab kreeg men geen tijding maar men verontrustte zich niet over hem. De wakkere neger zou, in het Rotshuis verborgen, zich niet laten overvallen. Top was niet weder naar hem toegezonden, [140]daar men het onnoodig achtte den trouwen hond opnieuw aan een kogel bloot te stellen.

Men moest dus wachten, maar de kolonisten verlangden weder in het Rotshuis te zijn. Het speet den ingenieur dat hij zijn macht zag verdeelen, want dit was in het voordeel van de zeeroovers. Sedert het verdwijnen van Ayrton waren zij nog slechts vier tegen vijf, want Harbert kon men niet meer meerekenen, hetgeen den knaap zeer verdriette, daar hij begreep, dat hij de schuld van alles was.

Den 24sten November werd door Cyrus Smith en Gideon Spilett de quaestie behandeld, hoe men tegen de bandieten te werk moest gaan.

“Ik geloof,” zeide Gideon Spilett, nadat er gesproken was over de onmogelijkheid om met Nab gemeenschap te hebben, “dat, wanneer wij ons op weg waagden, wij gevaar zouden loopen een kogel te ontvangen, zonder dien te kunnen beantwoorden. Maar gelooft gij niet, dat het nu het beste is om een bepaalde jacht op deze ellendelingen te maken!”

“Dat meen ik ook,” zeide Pencroff. “Wij zijn, geloof ik, niet bang voor een kogel, en als mijnheer Cyrus het toe wil staan, ben ik gereed mij in het bosch te begeven. “Een man kan een man staan!”

“Maar kan hij er vijf staan?” vroeg de ingenieur.

“Ik voeg mij bij Pencroff,” zeide de reporter, “en wij beiden goed gewapend en van Top vergezeld....”

“Beste Spilett en gij, Pencroff,” hernam Cyrus Smith, “redeneert toch kalm. Zijn de boeven ergens op het eiland verborgen, en was hunne schuilplaats ons bekend, dan behoefden wij hen slechts te overvallen. Maar moeten wij integendeel niet vreezen dat zij het eerste schot zullen doen?”

“O, mijnheer Cyrus, een kogel treft niet altijd waar men hem heen zendt!”

“Die, welke Harbert getroffen heeft, miste geen streep, Pencroff,” antwoordde de ingenieur. “Maar wanneer gij beiden de kraal verlaat, blijf ik hier immers alleen om haar te verdedigen. Staat gij er voor in dat de boeven niet zullen zien dat gij u verwijdert, dat zij u in het bosch zullen laten ronddolen en in uwe afwezigheid de kraal aanvallen, wel wetende dat er zich slechts een gewond kind en één man in bevinden.”

“Gij hebt gelijk, mijnheer Cyrus,” antwoordde Pencroff, “gij hebt gelijk. Zij zullen alles in het werk stellen om de kraal weder meester te worden, daar zij weten dat zij goed voorzien is! En alleen zoudt gij het niet tegen hen kunnen

1 ... 18 19 20 21 22 23 24 25 26 ... 36
Go to page:

Free e-book «Het Geheimzinnige Eiland&lt;br /&gt;De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗» - read online now

Comments (0)

There are no comments yet. You can be the first!
Add a comment