Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗». Author Jules Verne
“Er zijn geen klippen in het kanaal!” hernam de matroos. “Ik neem alles aan wat ge wilt, behalve het stooten op een klip.”
“Laten wij tot in het binnenste van de brik trachten door te dringen,” zeide de ingenieur. “Misschien zullen wij dan iets meer van die verwoesting te weten komen.”
Dit was het beste wat hun te doen stond; zij besloten verder alle schatten, die aan boord waren, bij elkander te voegen en alles wat hun mogelijk was te redden.
Het was een waar fortuin. Wat zij vonden, was voor hen inderdaad een schat; een schip toch is een kleine wereld op zich zelf, en het magazijn der kolonisten zou met een rijken voorraad van nuttige voorwerpen vermeerderd worden.
Cyrus Smith en zijn makkers begaven zich met de bijl in de hand op het dek. Allerlei kisten vonden zij er, en daar ze slechts korten tijd onder water hadden gestaan zou de inhoud nog wel niet beschadigd wezen; zij slaagden er dan ook in alles in de prauw in veiligheid te brengen.
Met vreugde ontdekten de kolonisten, dat de lading van de brik van alles bevatte: een volledige voorraad van werktuigen en kleederen was er voorhanden. Het was zeer waarschijnlijk, dat zij daar van alles zouden vinden en dit zou den kolonisten van het eiland Lincoln zeer goed te stade komen.
Eindelijk konden zij ook het achtergedeelte van de brik bereiken. Hier moesten zij volgens Ayrton de kruitkamer vinden. Cyrus Smith, die van meening was dat het springen niet hierdoor teweeg was gebracht, achtte het zeer wel mogelijk, dat nog eenige vaten gespaard waren gebleven, daar het kruit gewoonlijk in metalen omhulsels wordt geborgen en dus weinig van het water zou geleden hebben.
Dit was inderdaad het geval. Zij vonden te midden van een menigte projectielen een twintigtal vaten, die van binnen met koper bekleed waren. Pencroff overtuigde zich met eigen oogen, dat het uiteenbarsten van de Speedy niet aan het springen van de kruitkamer [116]was toe te schrijven. Dat gedeelte van het vaartuig had juist het minst geleden.
“Het is mogelijk!” antwoordde de koppige zeeman, “maar tegen een rots, neen, er zijn geen rotsen in het kanaal!”
“Wat is er dan gebeurd?” vroeg Harbert.
“Ik weet het niet,” antwoordde Pencroff, “mijnheer Cyrus weet het niet en niemand weet er iets van en zal er ooit iets van te weten komen.”
Het was vijf uur en de zee kwam weder opzetten. Zij moesten zich dus haasten om de weinige overblijfselen van het schip nog in veiligheid te brengen. Het was een vermoeiende dag voor hen geweest; toch kwamen zij overeen, dat, na het eten, de kisten nog onderzocht zouden worden.
Voor het grootste gedeelte bevatten zij gemaakte kleederen, die, zooals men denken kan, hun goed te pas kwamen. Zij konden nu een groote kolonie van kleederen voorzien, van linnen dat tot alles gebruikt kon worden en van de noodige schoenen.
“Nu zijn wij te rijk!” riep Pencroff uit. “Maar, wat zullen wij er mede doen?”
Het ontbrak hun niet aan plaats in het magazijn van het Rotshuis; maar het was dien dag zeer slecht weer, zoodat zij niet alles naar binnen konden brengen. Toch moesten zij niet vergeten, dat er nog zes boeven van de Speedy op het eiland waren en zij wel op hun hoede mochten wezen. De brug over de Mercy en andere hekken waren opgeheschen of gesloten, maar die roovers waren de mannen niet om vervaard te zijn voor een riviertje of een beek, en wanneer zij tot het uiterste gedreven werden, waren zij zeer te vreezen.
De nacht ging evenwel voorbij zonder dat de roovers een aanval waagden. Jup en Top hielden wacht aan de trap van het Rotshuis en zouden wel spoedig gewaarschuwd hebben.
De drie volgende dagen, 19, 20 en 21 October, werden besteed aan het in orde brengen van alles wat eenige waarde had. Zij doorzochten nogmaals de brik en vonden nog verschillende voorwerpen. Het eenige wat zij niet ontdekken konden, waren de scheepspapieren. Blijkbaar hadden de boeven deze vernietigd, evenals al datgene wat den oorspronkelijken eigenaar van het vaartuig kon doen kennen. Uit den bouw van het schip maakten Pencroff en Ayrton echter op, dat het een Engelsch schip moest zijn geweest.
Acht dagen na het ongeval of liever na die gelukkige, maar onbegrijpelijke gebeurtenis, waaraan de kolonisten hun behoud te danken hadden, zagen zij niets meer van het schip, zelfs bij laag water. De overblijfselen waren verspreid geraakt en het Rotshuis was goed voorzien van al het mogelijke. En toch zou het geheim dier oorzaak van verwoesting nooit opgelost zijn, zoo Nab den 30sten October niet op het strand was gaan zwerven en daar een [117]stuk van een ijzeren cylinder had gevonden, dat de sporen van een uitbarsting droeg.
“Zoo ben ik geweest, Pencroff.” Blz. 114.
Nab bracht dit stukje metaal aan zijn meester, die juist met zijn [118]vrienden in de Schoorsteenen werkte. Cyrus Smith beschouwde het aandachtig; daarop wendde hij zich tot Pencroff.
“Gij houdt nog vol, mijn vriend, dat de Speedy niet tengevolge van een schok in de lucht is gesprongen?”
“Ja, mijnheer Cyrus,” antwoordde de matroos. “Gij weet even goed als ik dat er geen rotsen in het kanaal zijn!”
“Maar zoo hij tegen dat stuk ijzer is gestooten,” vroeg de ingenieur, terwijl hij hem den gebroken cylinder toonde.
“Wat! dat stuk pijp?” riep Pencroff op ongeloovigen toon uit.
“Vrienden,” hernam Cyrus Smith, “gij herinnert u dat vóor het schip zonk, de brik eerst als door een hoos in de hoogte werd geworpen?”
“Ja, mijnheer Cyrus,” gaf Harbert ten antwoord.
“Welnu, wilt ge weten wie haar in de hoogte wierp? Deze,” zeide de ingenieur, terwijl hij op den cylinder wees.
“Die,” herhaalde Pencroff.
“Ja, die cylinder is alles wat er van de torpedo is overgebleven.”
“Een torpedo!” riepen zijn vrienden.
“En wie heeft dien er ingebracht?” vroeg Pencroff, die zich nog niet gewonnen wilde geven.
“Alles wat ik u zeggen kan, is dat ik het niet gedaan heb!” antwoordde Cyrus Smith, “maar hij was er, en gij kunt zelf over de ontzaglijke kracht oordeelen.”
De bewering van den ingenieur.—De grootsche onderstellingen van Pencroff.—Een batterij in de hoogte.—De vier kogels.—De overlevende boeven.—Ayrton aarzelt.—Edele gedachten van Cyrus Smith.—Pencroff heeft berouw.
Alles verklaarde zich thans door de uitbarsting van dezen onderzeeschen torpedo, waarvan Cyrus Smith in den burgeroorlog de kracht had leeren kennen.
Ja, alles was opgehelderd.... behalve hoe dit helsche werktuig in het kanaal was gekomen.
“Vrienden,” zeide de ingenieur toen, “wij behoeven niet meer aan de tegenwoordigheid van een of ander geheimzinnig wezen te twijfelen, aan een schipbreukeling zooals wij misschien, geheel verlaten [119]op dit eiland, en ik herhaal dit nogmaals, opdat Ayrton van de zonderlinge gebeurtenissen, die sedert de laatste twee jaren plaats hebben gegrepen, op de hoogte zal wezen. Wie is de onbekende weldoener wiens tusschenkomst zoo heilzaam voor ons was, en die verscheidene malen een reddende engel voor ons geweest is? ik kan het mij onmogelijk voorstellen. Maar hij heeft ons wezenlijk diensten bewezen, en wel zulke, waarover enkel een man die een wonderbaarlijke macht bezit, beschikken kan. Ayrton is evenals wij veel aan hem verschuldigd, want indien hij de man is, die mij redde, nadat ik in de golven was geworpen, is hij het waarschijnlijk ook, die den brief geschreven heeft en ons op de hoogte heeft gebracht van den treurigen toestand van onzen makker. Ik voeg er nog bij dat hij ons dan ook in het bezit van die rijke kist heeft gesteld en het vuur aangestoken heeft; dat hij de oorzaak is van het hageltje dat wij in het lichaam van het konijn gevonden hebben; dat hij den torpedo in het kanaal heeft gebracht; kortom, dat al deze onverklaarbare feiten, waarvan wij ons geen rekenschap kunnen geven, aan dat geheimzinnige wezen moeten worden toegeschreven. Maar, hoe het ook zij, schipbreukeling of balling, wij zouden ondankbaar wezen, zoo wij meenden dat we hem geen dank schuldig waren. Wij hebben een rekening met hem te vereffenen, en ik koester de hoop dat wij eenmaal in staat zullen zijn hem zijn diensten te vergelden.”
“Maar, indien hij dit alles gedaan heeft, dan bezit deze man een macht, die hem over de elementen doet heerschen,” zeide Gideon Spilett. De opmerking van den reporter was juist en allen gevoelden het.
“Wanneer wij den persoon vinden,” vervolgde Cyrus Smith, “is het geheim ook opgelost. De vraag is dus: moeten wij de onbekendheid van dit edelmoedige wezen eerbiedigen, of moeten wij alles in het werk stellen om hem te vinden? Wat is uw oordeel hierover?”
“Mijn meening is,” antwoordde Pencroff, “dat wie hij ook zij, hij een edel mensch is, die op mijne achting rekenen kan.”
“Goed,” hernam Cyrus Smith, “maar dat is geen antwoord, Pencroff.”
“Meester,” zeide Nab toen, “ik geloof dat wij zoo hard kunnen zoeken als we willen, maar dien heer toch niet vinden zullen, zoolang hij het nog geen tijd daartoe acht.”
“Dat is zoo dom niet, Nab, wat ge daar zegt,” gaf Pencroff ten antwoord.
“Ik ben van dezelfde meening als Nab,” zeide Gideon Spilett, “maar toch zie ik geen reden, waarom wij het niet zouden beproeven. Of wij dit geheimzinnige wezen vinden of niet, wij hebben dan toch onzen plicht jegens hem vervuld.”
“En gij, Harbert,” vroeg Cyrus Smith, “wat is uw meening! Spreek, mijn jongen.” [120]
“Mijnheer Smith, ik geloof dat wij alles moeten aanwenden om den weldoener weder te vinden, die eerst u gered heeft en ons daarna.”
Op zijn beurt sprak Ayrton:
“Misschien is hij alleen? Misschien lijdt hij? Misschien heeft ook hij zijn leven te veranderen? Ik ben hem, zooals gij gezegd hebt, veel verschuldigd. Hij is het, niemand anders kan het geweest zijn, die op het eiland Tabor gekomen is, die den ongelukkige gevonden heeft, dien gij gekend hebt, die u heeft doen weten dat er een rampzalige gered moest worden!.... Aan hem heb ik het dus te danken, dat ik weder mensch geworden ben. Neen, dat zal ik nooit vergeten!”
“Dit staat dus vast,” zeide Cyrus Smith toen. “Wij zullen zoo spoedig mogelijk onze onderzoekingen hervatten. Geen stukje van het eiland zullen wij vergeten. Tot in het binnenste gedeelte zullen we doordringen, en dat onze vriend het ons vergeve ter wille van onze bedoeling!”
Gedurende eenige dagen hadden de kolonisten de handen vol met het inhalen van den oogst. Vóor zij hun plan ten uitvoer brachten, wilden ze alles in orde hebben. Ook de tijd, waarop zij de groenten van het eiland Tabor moesten binnenbrengen, was aangebroken. Maar er was nog een belangrijk overblijfsel van de brik, dat eveneens geborgen moest worden: de vier kanonnen. Door middel van katrollen brachten zij die in het Rotshuis, waar zij tusschen de vensters geplaatst werden. Het huis der kolonisten werd nu een klein Gibraltar en elk schip dat het wagen mocht, het eiland aan te tasten, zou voortaan aan het vuur eener geduchte batterij zijn blootgesteld.
Toen alles gereed was, zeide Pencroff—het was de 8ste November—tot Cyrus Smith:
“Mijnheer, nu onze sterkte gereed is, moesten wij toch de kracht van onze stukken eens beproeven.”
“Gelooft ge dat dit van eenig nut is?” vroeg de ingenieur.
“Het is niet alleen nuttig, maar noodig! Want, hoe zouden wij anders weten hoe ver ons geschut draagt.”
“Laat ons het dan beproeven,” zeide Cyrus Smith.
Het sprak van zelf dat de vier kanonnen in den besten toestand waren. Zoodra zij ze uit het water hadden gehaald, was de eerste zorg van den matroos geweest ze nauwkeurig na te zien. Hoeveel uren had hij niet besteed aan het schoonmaken en poetsen van deze vuurmonden! Thans blonken deze stukken geschut dan ook of ze aan boord waren van een fregat der Vereenigde Staten.
Dit was inderdaad het geval. Blz. 115.
In tegenwoordigheid van het geheele personeel der kolonie, Jup en Top daaronder begrepen, werden de vier kanonnen achtereenvolgens beproefd. Men gebruikte daarbij schietkatoen, waarvan de kracht viermaal grooter is dan van het buskruit, terwijl de stukken geladen werden met puntkogels. Pencroff loste het eerste schot; de [121]kogel in de richting der zee geschoten, snorde over het eilandje en viel op een afstand, dien men niet met juistheid berekenen kon. Het tweede schot was gericht op de uiterste rots van het Wrakpunt; [122]een uitstekende
Comments (0)