Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene by Jules Verne (i read books txt) 📗». Author Jules Verne
Tegen half elf waren allen aan boord, zelfs Jup en Top. Nab en Harbert lichtten het anker, dat bij den mond van de Mercy in het zand lag; de zeilen werden geheschen, en de Lincolnsche vlag wapperde van den mast! De Bonadventure, door Pencroff bestuurd, koos zee.
Om de Unie-baai uit te komen moest men eerst voor den wind zeilen en bij deze beweging kwam men tot de overtuiging, dat het schip een voldoende snelheid had.
Toen de passagiers op drie à vier mijlen van de kust verwijderd waren en langs de Ballonhaven voeren, kregen zij een geheel nieuw overzicht van hun eiland.
“Dat is prachtig!” riep Harbert uit.
“Ja, ons eiland is mooi en goed,” antwoordde Pencroff. “Ik houd er van als van mijn goede moeder. Het heeft ons arm en van alles ontbloot ontvangen, en wat ontbreekt er nu nog aan zijn vijf kinderen die uit de lucht zijn gevallen?”
“Niets!” antwoordde Nab, “niets, kapitein!”
En er ging een luid hoezee ter eere van het eiland op!
Gideon Spilett teekende onderwijl aan den voet van den mast het panorama dat zich voor hem ontrolde.
Cyrus Smith stond peinzend voor zich uit te staren. [20]
“Welnu, mijnheer Cyrus,” zeide Pencroff, “wat zegt ge van ons schip?”
“Het schijnt in alle opzichten voldoende,” antwoordde de ingenieur.
“Goed! En gelooft gij nu ook dat het een reis van langen duur zou kunnen ondernemen?”
“Welke reis, Pencroff?”
“Naar het eiland Tabor, bijvoorbeeld?”
“Vriendlief,” antwoordde Cyrus Smith, “ik geloof dat wij in een dringend geval niet moeten aarzelen ons op de Bonadventure te vertrouwen, zelfs voor een langeren duur; maar gij weet, het zou mij leed doen u naar het eiland Tabor te zien vertrekken, daar niets er u toe noodzaakt.”
“Men kent gaarne zijn buren,” antwoordde Pencroff, die bij zijn denkbeeld bleef. “Het eiland Tabor is onze naaste buur, het is onze eenige! De beleefdheid eischt, dat men er ten minste een bezoek brengt!”
“Drommels!” zeide Gideon Spilett, “vriend Pencroff is op zijn stokpaardje als hij over de vormen begint!”
“Ik ben nergens over op mijn stokpaardje,” zeide de zeeman, die door den tegenstand van den ingenieur knorrig was geworden, maar die hem toch niet wilde grieven.
“Vergeet niet,” antwoordde Cyrus Smith, “dat gij niet alleen naar het eiland Tabor kunt gaan.”
“Eén metgezel is voldoende.”
“Goed,” antwoordde de ingenieur. “Maar gij stelt de kolonie van het eiland Lincoln bloot, twee van de vijf kolonisten te verliezen.”
“Van de zes!” antwoordde Pencroff. “Gij vergeet Jup.”
“Van de zeven!” voegde Nab er bij. “Top rekent even goed als een ander!”
“Maar er is geen gevaar, mijnheer Cyrus,” hernam Pencroff.
“Dat is wel mogelijk, Pencroff; maar ik herhaal het, het is zonder noodzaak zich blootstellen.”
De koppige zeeman antwoordde niet en bracht het gesprek op een ander onderwerp, hoewel hij zich vast voorgenomen had, er weer op terug te komen. Maar hij was er in het minst niet van bewust dat er iets zou gebeuren, dat hem te hulp kwam, en hetgeen slechts een gril was in een menschlievend werk zou veranderen.
Nadat men in volle zee had rondgedobberd, richtte men de Bonadventure naar de Ballonhaven.
Zij waren nog slechts een halve mijl van de kust verwijderd en moesten laveeren om wind te krijgen. De Bonadventure liep met halve snelheid, omdat de bries gedeeltelijk terug gehouden werd door het hoogland, en de zeilen hingen slap; slechts nu en dan rimpelde de zee zich, maar overigens was zij spiegelglad.
Harbert stond op den steven, toen hij eensklaps uitriep: [21]
Den 10den October liep het schip van stapel. Blz. 18.
“Loeven, Pencroff, loeven!”
“Wat is er dan?” vroeg de zeeman, terwijl hij opstond. “Een rots?” [22]
“Neen.... wacht eens,” zeide Harbert.... “ik kan niet goed zien.... loef nog meer.... goed.... haal bij....”
Dit zeggende dompelde Harbert, die over boord hing, zijn arm in het water, haalde hem er uit en zeide:
“Een flesch!”
Hij hield een gesloten flesch in zijn hand, die hij op een paar kabellengten van de kust gegrepen had.
Cyrus Smith nam de flesch. Zonder een woord te zeggen deed hij er de kurk af en haalde er een vochtig papier uit waarop stond: Schipbreukeling... Eiland Tabor: 153° w.-lengte—37° 11′ z.-breedte.
Tot het vertrek wordt besloten.—Onderstellingen.—Toebereidselen.—De drie passagiers.—Eerste nacht.—Tweede nacht.—Het eiland Tabor.—Onderzoek van de kust.—Het bosch wordt doorzocht.—Niemand.—Dieren.—Planten.—Een verlaten hut.
“Een schipbreukeling!” riep Pencroff uit, “op eenige honderden mijlen van ons, op het eiland Tabor! O! mijnheer Cyrus, nu zult gij u toch niet meer tegen mijn reisplan verzetten!”
“Neen, Pencroff,” antwoordde Cyrus Smith, “en gij moet zoo spoedig mogelijk vertrekken.”
“Morgen?”
“Morgen.”
De ingenieur hield het papier, dat hij uit de flesch gehaald had, in zijn hand. Hij dacht eenige oogenblikken na en zeide toen:
“Uit dit papier, vooral uit den vorm waarin het gesteld is, kan men opmaken: in de eerste plaats, dat de schipbreukeling van het eiland Tabor een man is, die genoegzame kennis heeft van de zeevaart, omdat hij dezelfde lengte en breedte van het eiland opgeeft, welke wij gevonden hebben; in de tweede plaats is hij Engelschman of Amerikaan, daar het stuk in de Engelsche taal geschreven is.”
“Dat is zeer waar,” antwoordde Gideon Spilett, “en de tegenwoordigheid van den schipbreukeling verklaart ook het aanspoelen van de kist op de kust van het eiland. Er is een schipbreukeling, alzoo moet er ook een schipbreuk geweest zijn. Wat deze laatste betreft, het is gelukkig voor hem, dat Pencroff op het denkbeeld is gekomen om een schip te bouwen en het juist vandaag te probeeren, [23]want een dag later had de flesch op de klippen verbrijzeld kunnen worden.”
“Het is inderdaad bijzonder gelukkig,” zeide Harbert, “dat de Bonadventure hier passeerde juist toen de flesch nog dreef!”
“Komt u dat niet zonderling voor?” vroeg Cyrus Smith aan Pencroff.
“Het komt mij gelukkig voor, ziedaar alles,” antwoordde de zeeman. “Ziet gij hier iets buitengewoons in, mijnheer Cyrus? Die flesch moest toch ergens heen en waarom niet hier en wel ergens anders.”
“Gij hebt misschien gelijk, Pencroff,” antwoordde de ingenieur, “en toch....”
“Maar,” merkte Harbert op, “bewijst niets dat deze flesch reeds lang op zee drijft?”
“Niets,” antwoordde Gideon Spilett, “en zelfs het stuk komt mij voor nog maar kort geleden geschreven te zijn. Wat denkt gij daarvan, Cyrus?”
“Dat is moeilijk uit te maken, en wij zullen het bovendien spoedig te weten komen!” antwoordde Cyrus Smith.
Pencroff had intusschen de Bonadventure gewend. Ieder dacht aan den schipbreukeling van het eiland Tabor. Was het nog tijd om hem te redden? Het was een groote gebeurtenis in het leven van de kolonisten. Zij zelf waren slechts schipbreukelingen, maar het was te vreezen, dat anderen het minder gunstig getroffen hadden, en het was hun plicht om den ongelukkige te hulp te komen.
Tegen vier uur lag de Bonadventure aan den mond van de Mercy.
Dienzelfden avond werd alles geregeld voor de nieuwe onderneming. Het kwam allen het best voor, dat Pencroff en Harbert, die met het besturen van een schip bekend waren, alleen de reis zouden ondernemen. Als zij den volgenden morgen, 11 October, vertrokken, konden zij in den loop van den 13den Tabor bereiken, want met den heerschenden wind had men slechts acht en veertig uur noodig om dezen tocht van honderd vijftig mijlen af te leggen. Een dag op het eiland, drie of vier dagen voor de heen en terugreis, maken vier of vijf dagen zoodat men den 17den op het eiland Lincoln terug kon zijn. Het was prachtig weer; de barometer steeg geregeld; de wind scheen gunstig te zullen blijven; alle kansen waren dus in het voordeel dezer moedige mannen, die door een menschlievenden plicht zich genoopt voelden zich ver van hun eiland te wagen.
Het was eerst bepaald dat Cyrus Smith, Nab en Gideon Spilett in het Rotshuis zouden blijven; maar Gideon Spilett die zijn betrekking van reporter van de New-York-Herald niet kon vergeten, kwam er tegen op en verklaarde, dat hij eer het schip zou nazwemmen, dan zulk een mooie gelegenheid voorbij te laten gaan; hem werd dan ook toegestaan om aan de reis deel te nemen.
In den avond bracht men bedden, werktuigen, wapenen, munitie, een kompas en voor acht dagen levensmiddelen aan boord. [24]
Den volgenden morgen om vijf uur nam men niet zonder aandoening van weerszijden afscheid. Pencroff heesch de zeilen en richtte zijn weg naar het zuidwesten.
De Bonadventure was reeds een kwart mijl van de kust verwijderd, toen de passagiers op de hoogte van het Rotshuis twee mannen bemerkten, die hun een afscheidsgroet toewuifden. Het waren Cyrus Smith en Nab.
“Onze vrienden!” riep Gideon Spilett uit. “Dat is onze eerste scheiding sedert vijftien maanden!....”
Pencroff, de reporter en Harbert beantwoordden het laatst vaarwel van hunne lotgenooten en het Rotshuis verdween weldra achter de hooge bergen.
Harbert verving Pencroff nu en dan aan het roer, en de hand van den jongeling was zoo vast, dat de zeeman er niets op had aan te merken.
Gideon Spilett sprak dan met den een dan met den ander en zelfs hielp hij somtijds, wanneer dit noodig was. Kapitein Pencroff was bijzonder ingenomen met zijn bemanning en beloofde niets minder dan een “extra oorlam.”
De nacht was donker, maar vol sterren en beloofde nog een prachtigen dag.
Voorzichtigheidshalve liet Pencroff de bramzeilen strijken, daar hij niet door een windvlaag overvallen wilde worden met bovenzeilen op. Het was misschien te veel voorzorg voor een kalmen nacht, maar Pencroff was een voorzichtig zeeman, en men kon het hem niet ten kwade duiden.
De reporter sliep een deel van den nacht. Pencroff en Harbert wisselden elkander om de twee uur aan het roer af. De zeeman stelde evenveel vertrouwen in Harbert als in zich zelven en dat vertrouwen werd gerechtvaardigd door de koelbloedigheid en het verstand van den knaap. Pencroff gaf hem het roer in handen als een commandant aan zijn roerganger en Harbert liet de Bonadventure geen steek uit haar richting loopen.
De zee, waarop het vaartuig dreef, was geheel verlaten. Nu en dan kwam er een groote stormvogel of een fregatvogel binnen het bereik van het geweer en Gideon Spilett vroeg zich af of hij mogelijk niet aan een van deze hoogvliegers zijn bericht aan den New-York-Herald had toevertrouwd. Deze vogels waren de eenige wezens, welke dit gedeelte van den Oceaan, tusschen het eiland Tabor en het eiland Lincoln, schenen te bezoeken.
“En toch,” merkte Harbert op, “zijn wij nu juist in den tijd dat de walvischvaarders gewoonlijk hunne vaartuigen naar het zuidelijk gedeelte van de Stille Zee richten. Ik geloof werkelijk dat er geen zee zoo verlaten is als deze.”
“Zij is niet zoo geheel verlaten!” antwoordde Pencroff. [25]
“Loeven, Pencroff, loeven!” Bladz. 21.
“Hoe meent gij dat?” vroeg de correspondent.
“Maar wij zijn er toch. Houdt gij ons schip dan voor een wrak en ons zelven voor bruinvisschen?” [26]
Dien avond schatten zij dat de Bonadventure een afstand van honderd twintig mijlen had afgelegd, sedert haar vertrek van het eiland Lincoln, dat is te zeggen in zes en dertig uur, hetgeen een snelheid van drie en een derde mijl in het uur gaf. De wind was zwak en zou weldra geheel gaan liggen. Men mocht in ieder geval hopen, indien men goed gerekend had en de richting juist was geweest, bij het aanbreken van den volgenden dag het eiland Tabor te zullen bereiken.
Gideon Spilett, noch Harbert, noch Pencroff sliepen dien nacht. In afwachting van den volgenden morgen konden zij hunne aandoening niet meester blijven. Er was zooveel onzekerheid in de onderneming, die zij gewaagd hadden! Waren zij dicht bij het eiland Tabor? Was dat eiland nog door dien schipbreukeling bewoond, dien zij nu te hulp kwamen? Wat was deze voor een man? Zou zijn tegenwoordigheid, de kleine kolonie, die tot nog toe zoo eensgezind was geweest, niet storen? Zou hij er in toestemmen zijn gevangenis voor een andere te ruilen? Al deze vragen, die zeker den volgenden dag beantwoord zouden worden, hielden hen uit hun slaap en bij de eerste ochtendschemering richtten zij achtereenvolgens hun blik naar elk punt van den westelijken horizon.
“Land!” riep Pencroff tegen zes uur in den morgen.
En daar het niet aan te nemen was, dat Pencroff zich vergiste, was men zeker land voor zich te hebben.
Men oordeele over de vreugde van de kleine bemanning van de Bonadventure!
Binnen weinige uren zouden zij op de kust van het eiland zijn!
Men was nog slechts vijftien mijlen
Comments (0)